ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

De maatregelen in de strijd tegen de juridische constructies: versteviging van de "Kaaimantaks" (Vervolg en einde)

Om de dubbele belasting van eenzelfde inkomst te vermijden, voorziet de wet die de Kaaimantaks verstevigt dat de inkomsten die uitgekeerd worden door een juridische constructie niet vervat zitten in de inkomsten uit kapitaal en roerende goederen "voor zover men heeft aangetoond dat deze inkomsten bestaan uit inkomsten die de juridische constructie heeft verkregen en die reeds belast werden in België in hoofde van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon bedoeld in artikel 220". De wet voegt er echter aan toe dat "de oudste verworven inkomsten verondersteld worden de eerst uitgekeerde inkomsten te zijn".

De onderwerping van de regel van vrijstelling van dubbele belasting aan de regel van boeking bij voorrang op de historische reserves heeft als gevolg dat, in geval van uitkering, men bij voorrang de inkomsten zal boeken die uitgekeerd werden op de historische reserves die voordien nog niet aan het Belgische belastingsysteem onderworpen werden. Dat zal als gevolg hebben dat men pas gebruik zal kunnen maken van de vrijstelling voorzien in artikel 21, paragraaf 1, 12° van het WIB92 na de uitkeringen van de historische reserves.

Op die manier, wanneer een juridische constructie over historische reserves beschikt die niet werden belast in België ( pre-Kaaimantaks toestand) en inkomsten verwerft die in België belast werden, en later beslist om een inkomen uit te keren, dan zal het uitgekeerde bedrag verondersteld worden bij voorrang geboekt te zijn op de oudste inkomsten van de juridische constructie en het is pas als het aantoont dat deze inkomsten reeds in België werden belast dat het aan de Kaaimantaks zal ontsnappen.

Deze regel leidt tot het onjuiste resultaat dat de historische reserves die gevormd zijn door de inkomsten die een juridische constructie verworven heeft voor de datum van inwerkingtreding van dit belastingstelsel (dus niet-belastbaar) voortaan belastbaar worden door de toepassing van deze fiscale fictie waarvan het doel enkel wordt gemotiveerd door budgettaire overwegingen.

Om te voorkomen dat de doorkijktaks ontweken wordt, bepaalt de wet overigens voortaan twee onweerlegbare vermoedens van uitkering:

  • Wanneer de activa van een juridische constructie overgedragen worden naar een Staat die geen informatie over fiscale zaken uitwisselt met België ( zodat de administratie geen informatie meer kan krijgen die hem toelaten om de belasting te heffen), dan voert de wet een vermoeden in krachtens dewelke deze activa worden verondersteld uitgekeerd te zijn op het ogenblik dat de overdracht heeft plaatsgevonden;
  • Wanneer de economische rechten, handelingen, aandelen of activa van een juridische constructie ingebracht worden in een nieuwe structuur, dan voert de wet een vermoeden in krachtens dewelke deze activa worden verondersteld uitgekeerd te zijn op het ogenblik dat de inbreng werd uitgevoerd.

De bedoeling van de regering is duidelijk: "De invoering van de doorkijktaks zal ervoor zorgen dat de belasting in België gelijk zal zijn met of zonder constructie". De verschillende maatregelen die door de programmawet van 25 december 2017 werden ingevoerd, zijn bedoeld om het toepassingsveld van de Kaaimantaks te verbeteren en breder te maken met als doel nog meer belastingen te innen ten laste van de belastingplichtige via opbrengsten die gegenereerd worden door de belasting en door te vermijden dat inkomsten ontsnappen aan de belasting door de oprichting van tussenstructuren.

De niets ontziende voortzetting van de regering om steeds meer te belasten rechtvaardigt het niet respecteren van de principes zoals de fiscale gelijkheid (betreffende de uitkering van historische reserves) niet. Bovendien is het jammer dat er nog steeds belangrijke vragen zijn die niet opgelost zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de vraag van de dubbele belasting enerzijds, van de juridische constructie van type a) gevestigd in een Staat die reeds dat soort constructies belast en anderzijds, van de oprichter van deze constructie in België; of nog de vraag van de dubbele, zelfs driedubbele belasting van eenzelfde inkomst voor zover dat de inkomsten van een trust reeds belast geweest zijn in het land waar de trust werd opgericht en dat uitkeringen werden uitgevoerd door die niet-discretionaire trust bij het overlijden van de oprichter-erflater.

In die veronderstelling zullen de bedragen die uitgekeerd worden door de discretionaire trust belast worden als dividend onder de personenbelasting (toepassing van de Kaaimantaks) en onder de erfbelasting (standpunt n° 15033 en 15076 van Vlabel).

Auteur : Chloé Binnemans

Les mesures de lutte contre les constructions juridiques : renforcement de la « taxe Caïman » (Suite et fin)

Afin d’éviter la double imposition d’un même revenu, la loi renforçant la taxe Caïman prévoit que les revenus des capitaux et biens mobiliers ne comprennent pas les revenus distribués par une construction juridique « dans la mesure où on a démontré que ces revenus sont constitués de revenus perçus par la construction juridique qui ont déjà subi leur régime d'imposition en Belgique dans le chef d'une personne physique ou une personne morale visée à l'article 220 ». La loi ajoute néanmoins que « les revenus recueillis les plus anciens sont censés être les premiers distribués ».

La soumission de la règle d’exonération de la double imposition à la règle d’imputation prioritaire sur les réserves historiques a pour effet qu’en cas de distribution, on imputera prioritairement des revenus distribués sur les réserves historiques qui n’ont pas été soumises précédemment à régime d'imposition en Belgique. Cela aura pour conséquence qu’il ne pourra être fait usage de l’exonération prévue à l’article 21, alinéa 1er, 12°, du CIR92, qu’après distributions des réserves historiques.

De cette manière, lorsqu’une construction juridique dispose de réserves historiques qui n’ont pas subi leur régime d’imposition en Belgique (situation pré-taxe Caïman) et perçoit des revenus qui ont été soumis à un régime d’imposition en Belgique, décide ultérieurement de distribuer un revenu, la somme distribuée sera censée être imputée prioritairement sur les revenus les plus anciens de la construction juridique et ce n’est que s’il est démontré que ces revenus ont déjà subi leur régime d'imposition en Belgique qu’ils échapperont à la taxe Caïman.

Cette règle aboutit au résultat injuste que des réserves historiques formées par des revenus recueillis par une construction juridique avant la date d’entrée en vigueur de ce régime de taxation (donc non-taxables) deviennent désormais taxables de par l’application de cette fiction fiscale dont l’objectif est uniquement motivé par des considérations budgétaires.

Afin d’éviter que la taxe de transparence ne soit éludée, la loi institue par ailleurs désormais deux présomptions irréfragables de distribution :

  • Lorsque les actifs d’une construction juridique sont transférés vers un État qui n’échange pas de renseignements en matière fiscale avec la Belgique (de sorte que l’administration ne pourrait plus recevoir de renseignements lui permettant d’appliquer la taxe), la loi institue une présomption en vertu de laquelle ces actifs sont présumés être distribués au moment où le transfert est réalisé ;
  • Lorsque des droits économiques, des actions, des parts ou des actifs d'une construction juridique sont apportés à une nouvelle structure, la loi institue une présomption en vertu de laquelle ces actifs sont présumés être distribués au moment où l’apport est réalisé.

L’objectif du gouvernement est clair : « L’instauration de la taxe de transparence fera en sorte qu’en Belgique, l’impôt sera identique avec ou sans construction ». Les différentes mesures instituées par la loi-programme du 25 décembre 2017 visent à améliorer et à élargir davantage le champ d’application de la taxe Caïman dans l’objectif de percevoir encore plus d’impôt à charge du contribuable par le biais des recettes générées par la taxe et en évitant que des revenus échappent à l’impôt par la mise en place de structures interposées.

La poursuite effrénée du gouvernement de taxer toujours plus ne justifie pas le non-respect de principes tels que l’équité fiscale (à propos de la distribution des réserves historiques). En outre, il est regrettable que des questions essentielles n’aient toujours pas été résolues. Il en est ainsi, par exemple, de la question de la double taxation d’une part, de la construction juridique de type a) établie dans un Etat qui impose déjà ce type de constructions et d’autre part, du fondateur de cette construction en Belgique ; ou encore de la question de la double, voire de la triple taxation d’un même revenu dans la mesure où les revenus d’un trust ont déjà fait l’objet d’une imposition dans le pays d’établissement du trust et que des distributions sont effectuées par ce trust non discrétionnaire au décès du défunt fondateur. Dans cette hypothèse, les sommes distribuées par le trust discrétionnaire seront imposées à titre de dividende à l’impôt des personnes physiques (application de la taxe Caïman) et à l’impôt de succession (position n° 15033 et 15076 du Vlabel).

Auteur : Chloé Binnemans
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator