In het fiscaal domein gebeurt het vaak dat maatregelen die uitgewerkt werden om correcter te zijn, op het einde nog meer onrechtvaardig blijken, omdat de Staat zich te gulzig toont.
Dat is het geval met de recente bepaling die de tarieven verandert die van toepassing zijn op laattijdigheidsintresten in fiscale zaken.
Tot op vandaag bedroegen deze 7% per jaar, zowel als de belastingplichtige te laat was met zijn betaling, als wanneer de fiscus onverschuldigde bedragen diende terug te betalen. Dit was een evenwichtige maatregel, maar een die helemaal niet meer overeen kwam met de markt van de intresttarieven. Een tarief van 7% was buitensporig hoog.
Voor vele belastingplichtigen leidde dat tot een geschil met de fiscus wat eindigde met de betaling van de betwiste belastingen, totaal buitensporige kosten. Als een proces 15 jaar duurde, dan kostten de intresten aan 7% uiteindelijk nog meer dan het hoofdbedrag van de belasting. Omgekeerd, diegene die de belastingen betaalde en deze toch betwistte, deed een fantastische belegging als hij zijn gelijk haalde: hij had recht op 7% intresten die verschuldigd waren door de Staat, en bovendien zonder roerende voorheffing aangezien de laattijdigheidsintresten niet als belastbaar inkomen worden beschouwd.
Het is dus logisch dat het systeem wordt gewijzigd en deze tarieven te verminderen, aan de hand van de marktprijzen. Dat is wat de wetgever heeft gedaan, al was het met veel vertraging.
Maar wat verwerpelijk is, is dat ze hierdoor het bestaande evenwicht hebben gebroken. Dit jaar bijvoorbeeld zal de belastingplichtige recht hebben op 2% intresten op de terug te betalen belastingen, maar de fiscus kan 4% eisen op de belastingen die te laat betaald werden. Dit verschil in behandeling zorgt voor een niet te rechtvaardigen ongelijkheid tussen de fiscus en de belastingplichtige. Bovendien heeft de minister geen moeite gedaan om dit anders te verklaren dan dat de Staat geld nodig heeft.
Het is dat soort unieke maatregelen dat zorgt voor een sterk onrechtvaardigheidsgevoel waartegenover het idee van “fiscale rechtvaardigheid” zelf een onwerkelijkheid lijkt.