In fiscale zaken is het basisprincipe dat de belastingplichtige die over zijn belastingsituatie wordt ondervraagd, verplicht is te reageren op verzoeken om informatie van de belastingdienst, ermee samen te werken en de waarheid te vertellen om bij te dragen aan de exacte belastingheffing, zelfs als dit hem verplicht zichzelf te beschuldigen. Het zwijgrecht is tijdens het administratieve onderzoek niet aanwezig in de belastingwetgeving.
De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft al lacunes in deze wetgeving aangebracht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft er zojuist in een recent arrest (C-481/19) een nieuwe deuk in aangebracht.
In dit geval was een Italiaan door de Italiaanse beursautoriteit veroordeeld tot geldelijke sancties wegens een administratieve overtreding van de handel met voorkennis.
De Italiaanse onderdaan werd ook vervolgd en gestraft voor een administratief misdrijf, omdat hij meermaals had verzocht om uitstel van de datum van de hoorzitting waarop hij was gedagvaard en omdat hij weigerde de hem gestelde vragen te beantwoorden toen hij uiteindelijk op die hoorzitting verscheen.
Na de afwijzing van zijn verzet tegen deze sancties is de Italiaanse onderdaan in cassatie gegaan bij het Italiaanse Hof van Cassatie, dat vervolgens bij het Italiaanse Grondwettelijk Hof een incidentele vraag betreffende grondwettelijkheid heeft voorgelegd met betrekking tot de bepaling van het Italiaanse recht op grond waarvan de sanctie wegens niet-medewerking was opgelegd.
In die context heeft het Italiaanse Grondwettelijk Hof het HvJEU verzocht zich uit te spreken over de verenigbaarheid van een dergelijke administratieve sanctie met het zwijgrecht.
Het HvJEU erkent in de eerste plaats het bestaan ten gunste van een natuurlijke persoon van een zwijgrecht dat wordt beschermd door de artikelen 47 (recht op een eerlijk proces) en 48 (vermoeden van onschuld) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die gelijkwaardig zijn aan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat voorziet in een recht op een eerlijk proces.
Het Hof oordeelde vervolgens dat het zwijgrecht, dat de kern vormt van het begrip eerlijk proces, onder meer belet dat een beschuldigde natuurlijke persoon wordt gestraft voor zijn weigering om de bevoegde autoriteit overeenkomstig richtlijn 2003/6 of verordening nr. 596/2014 (verordening marktmisbruik) te voorzien van antwoorden die zijn verantwoordelijkheid voor een strafbaar feit dat kan worden bestraft met administratieve sancties van strafrechtelijke aard of zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid, kunnen benadrukken.
Het Hof heeft echter onderstreept dat het zwijgrecht niet elk gebrek aan medewerking met de bevoegde autoriteiten kan rechtvaardigen zoals een weigering om zich aan te bieden op een hoorzitting die door hen wordt voorzien of vertragingsmanoeuvres om het houden van die zitting uit te stellen.
Het is interessant op te merken dat de bevindingen van het HvJEU niet beperkt zijn tot de handel met voorkennis, maar van toepassing zijn op elk type procedure waarbij sancties van strafrechtelijke aard aan een natuurlijke persoon kunnen worden opgelegd. Dit is het geval bij een administratieve procedure in fiscale zaken.
Het is echter de moeite waard om aan te raden om met enige voorzichtigheid gebruik te maken van dit zwijgrecht, aangezien de Belgische belastingautoriteiten de neiging hebben om ongunstige conclusies te trekken uit het stilzwijgen van de belastingplichtige.
De mogelijkheid om tijdens een administratief onderzoek een beroep te doen op dit recht moet daarom zorgvuldig worden overwogen in overleg met zijn fiscaal adviseur.